Stofbenamingen op basis van structuur.
Ajourstoffen,stof met ingeweven kleine openingen. De gaatjes zijn regelmatig verdeeld en/of in een bepaald patroon gerangschikt.
Ausbrenner, dunne stof geweven in platbinding, stof is gemaakt van verschillende grondstoffen. Door bedrukking met een oplosmiddel
wordt plaatselijk één van de gronstoffen verwijderd. De stof is op de hierdoor op bepaalde plaatsen transparant.
Argyle-ruit, oorspronkelijk een breisel met schuine ruit, doorsneden met lijnen, waarbij de verschillende kleuren
aan de achterkant gewisseld worden en niet over de breedte van het breisel zijn mee gebreid.
Chenille, stoffen waarvan de inslag bestaat uit chenille-garen. Het uiterlijk is aan beide zijden van de stof fluweelachtig.
Doupion, weefsel met onregelmatig uiterlijk, verkregen door slubgaren (garen met verdikkingen) als inslagdraad.
Oorspronkelijk gemaakt van niet-afhaspelbare zijde.
Elastomeer, synthetische vezel met een zeer hoge rekbaarheid (b.v. elasthan en lycra). Wordt altijd gebruikt in combinatie met
andere garens.
Fiberfill/wattine/volumevlies, is een luchtige tussenvoering die naast warmte het kledingstuk meer volume geeft.
De stof is onstaan door kleefstof of door smelten van synthetische vezels. Er zijn verschillende diktes verkrijgbaar.
De dikte wordt door grammen aangegeven. Hoe meer gram, hoe meer volume. De stof heeft geen richting en kan alle kanten op geknipt worden.
gemaakt.
Gestepte of gewatteerde stof, bestaat uit één of twee stoffen, waartussen of waaronder een wattenlaag ligt. Om verschuiven
te voorkomen wordt het geheel doorgestikt.
Borg(tricot), veelal gebreide poolstof met zachte bobbelige bovenkant van geruwde lontgarens.
Boordstof/Ribbeltricot, breisel waarbij afwisselend naast elkaar één of meer rijen rechte steken en
averechte steken zijn gebreid. Het breisel is aan beide gelijk en is in de breedte zeer elastisch. Wordt om zijn elastisiteit veel
gebruikt voor boorden, randen en machetten bij truien en sweaters.
Changeant, stof geweven in platbinding met verschillende, vaak contrasterend gekleurde ketting- en inslaggarens,
bij beweging veranderd de kleur van de stof.
Crêpe, verzamelnaam voor allerlei soorten weefsels die door de binding, het gebruikte garen of de afwerking
voor een korrelig onregelmatig uiterlijk zorgen.
Chambray katoenen weefsel in platbinding. Heeft een blauw geverfde ketting en een witte inslag draad.
Damast, weefsels waarin dessins zijn ingeweven, uni gekleurd, veel gebruikt voor tafellakens.
Doubleface stof, dubbel weefsel, beide zijden zijn verschillend en kunnen beide als voorkant worden gebruikt.
Fluweel, katoenen poolweefsel met glad oppervlak en met korte loodrecht op het weefsel staande, ingeweven poolgarens.
Fleece, zachte, warme, veelal polyester breisel, aan de achterkant geruwd en aan de voorkant geruwd en geschoren,
zodat een donzig zacht vezeldek ontstaat.
Gabardine, dicht weefsel in steil-keperbinding, meestal van dunne wollen kamgarens met een steil diagonaal verlopend lijnenpatroon.
Gecoate stof, weefsels die waterafstotend worden gemaakt door een laag van een kunststoflaag van rubber, plastic of kunstharsen,
of om een natuurlijk materiaal te imiteren.
Imitatie-leer, onderstof met daarop een coating of kunststoflaag van rubber of plastic, die geprint is in het
dessin van een leersoort.
Imitatie-bont, dikke poolstof gebreid of geweven met vrij lange pool. De stof heeft een geruwde bobbelige,
lusvormige of gesneden fluwelen bovenkant. Breisels zijn de meest toegepaste
bontimitaties voor kleding.
Weefsels worden veelal gebruikt als interieurstoffen (pluche).
Jacquard, stof met ingeweven dessins. Is als luxe weefsel met goud- en zilverdraden bekend onder de naam brokaat en met
patronen in dezelfde kleur onder de naam damast.
Het begrip jacquard stamt van de Fransman Joseph Marie Jacquard (1752-1834), van huis uit zijdewever,
die in 1805 de naar hem vernoemde jacquardmachine uitvond; een installatie op het weefgetouw die, door ponskaarten gestuurd,
het opheffen en laten zakken van afzonderlijke kettingdraden automatiseerde. Op deze manier kan alleen door doelbewust overslaan
van kettingdraden een levendig weefoppervlak worden gecreëerd. Bijna elk gewenst motief met een klein of groot rapport kan sindsdien
worden gemaakt. Bij eenkleurige, uitsluitend door deze weeftechniek gedessineerde stoffen, bestaat het patroon uit licht en donker
contrast. De stoffen glanzen als ze bewegen. Door het tegengestelde patroon aan de achterkant ontstaat een positief/negatief effect.
Jersey, algemene benaming voor allerlei typen gebreide stoffen, gebruikt voor bovenkleding.
Joggingstof of donstricot, meestal katoenen breisel of katoenmenging met de
rechte tricotkant aan de voorkant, de achterkant is opgeruwd en heeft een
meegebreide inlegdraad. De stof wordt gebruikt voor sportkleding en sweatshirts.
Kreukstof, door kalanderen (persen) met reliëfwalsen aangebrachte plooitjes in de stof.
Kasjmiermotieven, de komma-vormige patronen die op de sjaals van kasjmierwol worden gebruikt.
Lakleer of -doek, geweven of gebreide katoenen onderlaag, voorzien van een waterdichte,
hoogglanzende plastic bovenlaag. Is niet tot matig ventilerend.
Nickyvelours/tricotvelours, gebreide stof met korte fluweelachtige pool, aan één kant geweven met lussen en later
door scheren opengesneden. Geschikt voor sweaters en babykleding.
Nettricot, breisel met openingen. Door de goede ventilatie gebruikt voor de voering van sportkleding of zomerjassen.
Organza, stijf aanvoelende, zijden stof in platbinding geweven met een doorschijnend uiterlijk. Tegenwoordig
meestal met polyester grondstof.
Oxford, stof die in platbinding lijkt geweven, met dunne kettinggarens en een grovere inslag. Kenmerkend is dat de
kettingdraad is vervangen door twee fijnere kettingdraden.
Pongé, lichte voeringstof van acetaat geweven in platbinding. Oorspronkelijk van zijde.
Patchwork, stof ontstaan uit verschillend gekleurde meestal katoenen lapjes, die aan elkaar zijn genaaid.
Rubberdoek, gebreide of geweven stof, aan de boven- of onderkant voorzien van een waterdichte rubberlaag.
Ribfluweel/manchester, meestal katoenen poolweefsel, waarbij de ribbels in de lengte van de stof ontstaan na
het doorsnijden van de lussen die gevormd worden door de extra inslagdraden. Ribfluweel kan ribbels hebben in zeer verschillende
breedtes van fijn tot grof: babyroy, tinneroy, corduroy en manchester.
Ribfluweel heeft een vleug. Dit wil zeggen dat de kleine haartjes allemaal in één richting,
in de lengte van de stof liggen. De richting van de vleug is bepalend voor de kleur van de stof.
De stof moet van onder naar boven glad aanvoelen. In het kledingstuk is dan de diepste kleur zichtbaar.
Satin duchess, zware, dichtgeweven gladde, glanzende satijn geweven in kettingsatijnbinding.
Wordt gebruikt voor bruidskleding en voering.
Satijn, glanzend weefsel in satijn- of atlasbinding. Vervaardigd uit allerlei soorten vezels.
Satijnvoering, dichtgeweven zware voeringstof in kettingsatijnbinding van viscose, acetaat of natuurzijde, geglansd door persen.
Tule, van oorsprong een stof gemaakt uit met de hand geklost kant. Tegenwoordig wordt tule gemaakt op
kettingbreimachines en heeft het honingraatvormige mazen.
Taft, dicht, glanzend, fijndradig, beetje stijf weefsel in platbinding van zijde, viscose of synthetische materialen.
Velours de panne, een gebreide stof met korte, in verschillende richtingen geplette pool.
Waterafstotende stof, weefsels die door behandeling met speciale producten waterafstotend gemaakt worden. Bij producten
op paraffine- basis, siliconen of sommige mengsels op kunstharsbasis zal de werking na reinigen geheel tot sterk verminderen.
Door impregnatie met een waterafstotend middel en voorzichtig wassen zullen de waterafstotende eigenschappen minder snel afnemen.
Zijdelinnen, imitatie-linnen geweven in platbinding met viscose slubgarens (garens met verdikkingen) in ketting en inslag.
Zandcrëpe, een licht weefsel in crëpe- of granietbinding met matte glans en zandig aanvoelend, wol of polyester. Zowel ketting
als inslag van normaal gedraaide garens.
Bremsilk, duurdere, soepele kwaliteitsvoering.