Een van de eenvoudigste technieken om met textiel te werken is haken. ledereen kan het in zeer korte tijd leren. Met een draad en een haaknaald kun je "stoffen" in allerlei patronen haken. We kennen verschillende soorten haakwerk:
Je beginnen met het haken van losse steken (opzetstuk). Eerst maak je aan het begin van de draad een lusje, waarbij je de lange draad aan de linkerkant houden. Daarna neem je de lus op de haaknaald, waarbij je de naald van voren naar achteren insteken. Bij het haken houdt je de haaknaald met de rechterhand als een pen vast. De lange draad om je wijsvinger van de linkerhand, vervolgens onder je twee middelvingers door en dan om je pink slaan. Je werk houdt je vast met je duim en wijsvinger van je linkerhand. Daarna sla je de draad om de haaknaald van achteren naar voren (omslaan) en door de lus van het werk haken. Het haakje van de haaknaald wijst hierbij naar beneden.
Je rekent voor de eerste vaste van een toer altijd een losse steek. Dus bij het begin een losse toer de eerste steek overslaan en de haaknaald in de tweede steek insteken (van voren naar achteren), een of twee lusjes opnemen van de opzetsteek, doorhalen, omslaan en door twee lussen halen. Enzovoort. Bij iedere volgende toer neem je de steken van de vorige toer op. Bij het begin van een toer haak je dus steeds een losse.
Om een halve vaste te krijgen, neemt je een steek op, slaat je de draad om en haakt deze af door twee lussen tegelijk
Stokje zijn tweemaal zo hoog als de vaste. Tussen stokjes krijg je iets meer ruimte dan bij vasten. Toch geven ze geen echt opengewerkt effect.
Voor het eerste stokje reken je altijd drie losse steken. Om een stokje te krijgen sla je eerst de draad om, steek in de vierde opzetlosse (een of twee lusjes opnemen), doorhalen, dan heb je 3 lussen op de naald, weer omslaan, door twee lussen halen, nogmaals omslaan en door twee lussen halen.
Het dubbele stokje is hoger dan het gewone stokje. Het wordt meestal gebruikt voor haakwerk dat los en open moet zijn.
Bij dubbele stokjes sla je de draad twee maal om de haaknaald en haakt twee aan twee af. Voor driedubbele stokjes sla je drie maal de draad om de haaknaald enz.
Het effect van halve stokjes is mooi gesloten werk.
Voor een half stokje sla je de draad om, haalt door, sla nogmaals om en haal tegelijk door al de lussen.
Je kan meerderen door tweemaal in dezelfde steek te steken.
Minderen kan je doen door een steek over te slaan. Mooier is om de eerste en de tweede steek door te halen, draad omslaan en deze tegelijk door de eerste en tweede lus halen.
Maak een lus en haak de steken om de twee draden heen net zolang tot je de gewenste hoeveelheid steken hebt opgezet. Trek hierna het uiteinde van de draad aan, zodat de cirkel sluit.
Afsluiten van een toer doe je door een halve vaste in de eerste steek te haken (de bovenste losse).
Bij spiraalgewijs haken, sluit je de toer niet af, hierdoor krijg je een mooi egaal haakwerk. Nadeel is het tellen van de toeren en patroon volgen, omdat het begin van de toer moeilijk terug te vinden is. Een veiligheidsspeld kan een hulpje hierbij zijn, plaats deze elke keer aan het begin van de toer.
Haak 3 lossen voor de hoogte van de rij stokjes. Voor het eerste stokje insteken bij de pijl. Let op, dit is anders dan bij het haken van vasten. De 3 lossen aan de kant komen boven het laatste stokje van de vorige rij.
Het laatste stokje van de rij wordt gehaakt boven de beginlossen van de vorige rij. Je moet goed opletten dat je op de goede wijze de haaknaald insteekt. Neemt de 2 lussen op van de bovenste losse.
Een leuk effect krijg je als je van links naar rechts omhaakt, inplaats van op de gebruikelijke manier van rechts naar links. Je haakt gewone vasten. Het leukste effect heb je bij het gebruik van stevig haakgaren.
Werkwijze: